Een lange rouwstoet. Ik loop voorop mei it lytse mantsje neist my, hân yn hân, mei yn syn oare hân syn sânbakskeppe. We gaan immers beppe begraven en daar heb je een schep voor nodig. Een serieuze aangelegenheid waar hij al ervaring mee had, zo vertelde hij me. Een dood vogeltje naast de heg thuis, had hij zelf begraven en was daar erg trots op.
We komen dichter bij het graf en hij wordt steeds stiller. Hij gaat op z’n tenen staan om beter te kunnen bekijken waar we langzaam naartoe lopen. Dan ontdekt hij het graf en zegt: “Sjoerdtje, hasto juster it gat al groeven?” Nu is een lachende uitvaartleidster voorop de stoet niet erg gebruikelijk, maar het viel niet meer op bij de lachende stoet achter mij. It mantsje had wat een ander beeld in zijn hoofd. We graven met z’n allen een gat, kist erin en dichtmaken. Tsja, had ook gekund en is later ook weleens voorgevallen. Ook de 9-jarige die alleen de kist van pake ging beschilderen en trots de “Bokma” fles van pake toonde die in de volle lengte over het deksel van de kist geschilderd was, wist de lachspieren op te wekken.
Uitvaart en humor. Dat was niet het eerste waar ik aan dacht toen ik 15 jaar terug als kersverse uitvaartleidster de wereld van rouw en verdriet betrad. Maar wat heeft het al vaak voor een letterlijke verademing gezorgd tussen alle spanning door.
Uitvaartonderneemster Sjoerdtje de Haan met een lach en een traan